Lucebert, mysticus

Over de roepingsgedichten en de "Open brief aan Bertus Aafjes"

Herdruk van een inmiddels klassiek boek over de vroege poëzie van Lucebert.
Bij het verschijnen ervan in 1999 schreef Jaap Goedegebuure: ‘Jan Oegema’s boek is een gebeurtenis, niet alleen voor de neerlandistiek maar voor het geheel van onze naoorlogse cultuurgeschiedenis. Het doorbreekt definitief het taboe rond de mystieke inslag van de eigentijdse poëzie.’ Belangrijk in Oegema’s benadering is dat de jonge Lucebert niet alleen een literair spel speelt met mystieke teksten, maar dat doet vanuit een diepgaande verwantschap. Dat laat hij zien aan de hand van een bespreking van vier gedichten waarin Lucebert zijn roeping tot het dichterschap beschrijft (met o.a. het beroemde ‘ik tracht op poëtische wijze’).
In de loop van het boek blijkt dat deze roeping niet eenmalig is: ze blijkt zich te herhalen bij elk volgend gedicht dat zich aandient, in een innerlijk proces van ontlediging en vernieuwing dat misschien wel het voornaamste onderwerp van Luceberts poëzie mag worden genoemd. Bekende Lucebertbegrippen als ‘de analphabetische naam’ en ‘de lichamelijke taal’ zijn nauw verweven met dit innerlijke proces en danken daaraan hun gelaagdheid en meerduidigheid. De manier waarop dit proces inzichtelijk wordt gemaakt, deed Lambert Tegenbosch opmerken: ‘Indrukwekkend aan deze studie is dat het gemaakt lijkt door een aan Lucebert congeniaal denker.’
Jan Oegema is tevens auteur van Een vreemd geluk – De publieke religie rond Auschwitz (dat een apart hoofdstuk over Lucebert bevat) en De stille stem – Niet-weten als levenshouding (2011).

25.95